03-part B.pdf

(3315 KB) Pobierz
209249754 UNPDF
I
I
~~
I
I
t
III
f
I
t
209249754.002.png
1
Praten over vroeger
Oude en nieuwe vrienden
Ineke en jaap zijn collega's. Ze werken in een ziekenhuis. Ze bekijken
foto's van jaap z'n vakantie in Frankrijk. Ineke komt een foto tegen,
waarop haar vroegere collega en vriendin Anna staat.
Ineke: 'He, daar heb je Anna! Oat is een vriendin van me. Ze werkte
hier vroeger ook. je kon vreselijk met haar lachen, ze had altijd wel iets
geks te vertellen. Vijf jaar geleden is ze naar Amsterdam verhuisd, met
haar man en kind. Haar man heeft Frans gestudeerd. Hij geeft nu les
op een school voor volwassenen. Zij heeft weer een baan gevonden in
de verpleging. We zien elkaar niet zo vaak meer. We bellen elkaar wel
af en toe. Vorige week heb ik haar nog gebeld. En volgende maand ga
ik naar haar verjaardag.'
jaap: 'Oat is toevallig! Ze heeft ons ook gevraagd. We zijn daar in
Frankrijk met hen bevriend geraakt. We wandelden, zwommen en aten
vaak samen. Zo wist ik al dat ze hier gewerkt had, maar nog niet dat
ze met jou bevriend is.'
De verschillende tijden
Als we over vroeger praten, gebruiken we afwisselend meestal vier tijden
zoals in de bovenstaande tekst:
a De onvoltooid tegenwoordige tijd:
He, daar heb je Anna! Oat is een vriendin van me. (nu)
We bellen elkaar wel af en toe. (gewoonte)
En volgende maand ga ik naar haar verjaardag. (toekomst)
b De onvoltooid verleden tijd:
Ze werkte hier vroeger ook. (beschrijving)
Ze had altijd wel iets gekste vertellen. (gewoonte)
We wandelden,zwommen en aten samen. (opelkaarvo/gend acties)
c De voltooid tegenwoordige tijd:
Haar man heeft Nederlands gestudeerd. (afgelopen situatie of actie)
133
209249754.003.png
Vorige week heb ik haar nog gebeld. (eenma/ige gebeurtenis in het ver/e-
den)
d De voltooid verleden tijd:
Zo wist ik al dat ze hier gewerkt had. (vanuit het ver/eden, de vakantie,
praten we over een nag verder ver/eden, de tijd dat Anna ook in het zie-
kenhuis werkte.)
1.1 De voltooid tegenwoordige tijd
A Met hebben
Gisteren heb ik geen les gegeven.
Vroeger heb ik in Belgie gewoond.
Vorige week heb ik een collega op bezoek gehad.
Ik heb zondag iets lekkers gegeten.
Oefeningen
0
Geef antwoord met een volledige zin.
Voorbeeld:
Heb je gisteren de toets niet gemaakt?
Nee, ik heb de toets niet gemaakt. (of: Nee, die heb ik niet gemaakt.)
.
I Heb je He1een gisteren gezien?
2 Heb je in de vakantie woordjes ge1eerd?
3 Heb je zaterdag boodschappen gedaan?
4 Heb je gisteren te1evisie gekeken?
5 Heb je vandaag a1 Neder1ands gesproken?
6 Heb je je huiswerk gemaakt?
7 Heb je vanmorgen koffie of thee gedronken?
8 Wat heb je gisteren gegeten?
9 Heb je vandaag de krant ge1ezen?
IO Heb je vanmorgen naar de radio ge1uisterd?
Geef antwoord met een volledige zin.
I Wie heb je gisteren op bezoek gehad?
2 Wat heb je gisteren gekookt?
3 Wat heb je vanmorgen gedronken?
I34
209249754.004.png
4 Heb je vandaag al met je vrienden gepraat?
5 Heb je in het weekend een brief naar je familie geschreven?
6 Heb je in de vakantie een boek gelezen?
7 Heb je zaterdag of zondag bezoek gehad?
8 Heb je gisteren je haar gewassen?
9 Aan wie heb je wel eens bloemen gegeven?
10 Heb je een afspraak met de decaan gemaakt?
B Met zijn
Een aantal werkwoorden krijgt zijn als hulpwerkwoord in de voltooide tij-
den. Leer het volgende rijtje uit je hoofd:
.
beginnen
blijven
gaan
gebeuren
groelen
komen
slagen
vallen
verdwijnen
worden
zijn
De les is om 9 uur begonnen.
Ik ben gisteren thuis gebleven.
Hoe laat is hij naar huis gegaan?
Wat is er hier gebeurd?
Dat kind is hard gegroeid.
Hoe zijn jullie naar school gekomen?
Ze is vorige week voor twee tentamens geslaagd.
Ze is van de trap gevallen.
Mijn papieren zijn verdwenen.
Hij is in korte tijd kaal geworden.
Waar ben je gisteren geweest?
Vul het juiste hulpwerkwoord in.
I Zij... gisteren in Den Haag geweest. (hebbenj zijn)
2 Wat ... je gisteren gegeten? (hebjben)
3 Hij ... gisteren bij zijn vriend gebleven. (heeftjis)
4 Ik... met de metro naar school gekomen. (hebjben)
5 ... je je huiswerk gemaakt? (hebjben)
6 De les ... te laat begonnen. (heeftjis)
7 Mijn pen ... verdwenen. (heeftjis)
8 ... jij mijn pen gezien? (hebjben)
9 Mijn bril ... van de tafel gevallen. (heeftjis)
10 Mijn ouders ... oud geworden. (hebbenjzijn)
II De kinderen ... £link gegroeid. (hebbenjzijn)
12 We ... nieuwe kleren voor ze gekocht. (hebbenjzijn)
13 ... je gisteren boodschappen gedaan? (hebjben)
14 ... je naar de supermarkt geweest? (hebjben)
15 Ik ... gisteren tentamen gedaan. (hebjben)
16 En, ... je geslaagd? (hebjben)
135
209249754.005.png
Oat kind is hard gegroeid
17 Ik... om 12 uur naar bed gegaan. (hebjben)
18 Ik ... maar tot 6 uur geslapen. (hebjben)
19 Ik... erg veel gedroomd. (hebjben)
20 Om 8 uur ... ik met de metro naar school gegaan. (hebjben)
0
Geef antwoord met een volledige zin.
I Heb je gisteravond tv gekeken?
2 Ben je laat naar bed gegaan?
3 Hoe laat ben je vanmorgen opgestaan?
4 Ben je met het openbaar vervoer naar school gekomen?
5 Heb je al ontbeten?
6 Heb je vanmorgen al koffie gedronken?
7 Heb je wel eens op een paard gereden?
8 Heb je wel eens gefietst?
9 Heb je wel eens in een vliegtuig gevlogen?
10 Heb je je laatste toets goed gemaakt?
II Ben je vandaag al in de kantine geweest?
12 Hoe laat ben je op school gekomen?
136
209249754.001.png
Zgłoś jeśli naruszono regulamin