02-part A-2.pdf

(11932 KB) Pobierz
209249039 UNPDF
6 Werkwoorden
'... We moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en
weer doorgaan, ... We kunnen nu niet langer blijven staan ...
(naar Herman van Veen)
Mensen voeren acties uit, dingen doen dat soms ook. Woorden die die
acties benoemen heten werkwoorden.
6.1 Vormen
Ik wil Nederlands leren.
Daarom zit ik op school.
Ik ben in september begonnen.
Gisteren hadden we een toets.
Ik yond het niet zo moeilijk.
Ik had het hele weekend gestudeerd.
~,
-",
""\
....
" ..., ,~
7'--'/
I .--'
\t~~...
,-/.-'
( .
-. /
."
f'...(\"«.\
'We moeten rennen, v/iegen, duiken, val/en, opstaan en weer doorgaan. '
63
-....
209249039.002.png
. Een werkwoord heeft verschillende vormen:
. voor de tegenwoordige tijd (wil, zit, ben)
. voor de verleden tijd (had, hadden, yond)
3 het voltooid deelwoord (begonnen, gestudeerd)
4 het onvoltooid deelwoord (zittend, studerend)
. Bij de verleden tijd en bij de voltooid deelwoorden zien we regelmatige en
onregelmatige vormen:
regelmatig: gestudeerd
onregelmatig: begonnen, yond, had (den)
A De infinitief
'... rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan ... doorgaan.'
De infinitief van het werkwoord staat in het woordenboek.
De vormen van de verleden tijd en van het voltooid deelwoord staan er in
de meeste woordenboeken achter.
vlie.gen [vloog, heeft of is gevlogen]
1 zich door de lucht voortbewegen [een vogel vliegt]
hij ziet ze vliegen: hij is een beetje gek
2 met een vliegtuigreizen [iemandvliegt(naar een plaats)] . we vliegen
zaterdag naar Turkije
3 heel snellopen, netsen enz. [iemand vliegt (naar een plaats)] . toen
de bel ging, vlogen de kinderen naar de deur
de tijd vliegt: de tijd gaat heel snel
eruit vliegen: ontslagen worden op je werk
elkaar in de haren vliegen: boos worden op elkaar
(Uit: Van Dale, Nederlands a/s tweede taa/, p. 710)
0
Wat is de infinitiefvan de onderstreepte werkwoorden?
Een schooldag
I Om zeven uur kom ik uit mijn bed. 2 Ik!@ onder de douche. 3 Ik zet
thee. 4 Als ontbijt eet ik twee boterhammen. 5 Ik drink twee koppen thee.
6 Ik lees de krant. 7 Dan fiets ik naar de metro. 8 Om kwart voor negen
kom ik op school aan. 9 In de kantine neem ik een kop koffie. 10 Om
negen uur begint mijn les.
64
I de infinitief (leren)
2 de persoonsvormen
209249039.003.png
B Persoonsvormen
Een dag met regen
Ik kijk naar buiten.
Het regent.
We gaan vanmiddag naar de stad.
Mijn zus wil netsen.
Ik fiets ook graag, maar niet als het regent.
Dan ga ik liever met de bus.
(3 uur later)
We zijn weer thuis.
In de stad was het erg druk.
De winkels waren vol mensen.
Het regende niet meer.
Dus iedereen wilde naar de winkels.
Ook de bussen waren vol mensen.
Volgende keer gaan we toch maar op de nets.
. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp.
Persoonsvormen onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.)
werk
werk tjwerk je
werk t
werk en
. De 'ik-vorm' no em en we ook wel de starn van het werkwoord.
ik
jeju
hijjzejhet
wefjulliejze
.
meervoud:
Kies de goede persoonsvorm.
I Ik zitjzitten op een intensieve cursus Nederlands.
2 We hebjhebben vijfkeer per week les.
3 Een les duurjduurt drie uur.
4 Na anderhalf uur benjis er een pauze.
5 We krijgtjkrijgen voor elke les veel huiswerk.
6 Ik hebjheeft niet veel tijd voor andere dingen.
7 In het weekend kijkjkijken we tv.
8 KijktjKijken jullie vaak tv?
I Zie voor het gebruik van de tijden afdeling B.
65
. De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd ('het regent') of in de ver-
leden tijd ('het regende').'
enkelvoud:
209249039.004.png
.
9 Wat vindtjvind jij een leuk programma?
10 Om II uur gaatjgaan mijn man en ik naar bed.
Vul de juiste persoonsvorm in.
In de kantine. Een gesprek tussen Elza (E.) en SaId (S.).
1 E.: Hoe (gaan) jij naar school?
2 S.: Ik (gaan) altijd met de £lets. En jij?
3 E.: Mijn vriendin en ik (gaan) met de bus.
4 We (wonen) te ver weg.
5 S.: Waar (wonen) jullie dan?
E.: In Capelle. En jij?
6 S.: Ik (wonen) in Schiedam.
7 E.: Maar dat (zijn) toch ook ver?
8 S.: Een half uur £letsen. Dat (vinden) ik niet zo veel.
9 E.: Wat (doen) je als het (regenen)?
IO S.: Dan (hebben) ik een regenpak.
8
Vul de juiste persoonsvorm in.
Een gesprek tussen Osman (0.) en Rachid (R.).
1 O.:Wie (koken) er bij jullie thuis?
2 R.: Ik (koken) samen met mijn vriend.
De ene dag (koken) ik en de andere dag (koken) hij.
3 0.: (Vinden) jullie koken leuk?
4 R.: Dat (gaan) wel. Ik (houden) niet zo van koken. Mijn vriend wel,
hij (staan) graag in de keuken.
5 0.: Nou, mijn vriend niet. Maar hij (doen) wel de boodschappen.
Hij (hebben) ook geen hekel aan de afwas.
6 R.: Hm, mijn vriend en ik (haten) de afwas. Maar ja, als alle borden
vies (zijn), dan (moeten) we wel.
Persoonsvormen onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
Zondag
Gisteren was het zondag.
Mijn ouders kwamen op bezoek.
Ze waren er om 4 uur.
We dronken thee en daarna namen we een glas wijn.
Mijn moeder hielp me in de keuken.
Mijn vader las de krant.
Mijn man speelde met de kinderen.
Na het eten deden de kinderen de afwas.
66
209249039.005.png
. De onvoltooid verleden tijd kent een vorm voor enkelvoud en een voor meer-
voud:
infinitief
onvoltooid verleden
onvoltooid verleden
tijd enkelvoud
tijd meervoud
1 komen
kwam
kwamen
2 zijn
was
waren
3 lezen
las
lazen
4 spelen
speelde
speelden
5 fietsen
fi etste
fietsten
Tip:
Leer de onvoltooid verleden tijdvorm van een onregelmatig werkwoord
samen met het voltooide deelwoord uit je hoofd:
komen - kwamjkwamen - gekomen
zijn - wasjwaren - geweest
lezen - lasjlazen - gelezen
(Zie achterin het boek de lijst met onregelmatige
werkwoorden.)
.,
Vul de onvoltooid verleden tijd van de (onregelmatige) werkwoorden in.
Gebmik je woordenboek of de werkwoordenlijst.
I Gisteren... ik bij vrienden. (eten)
2 We... na het eten koffie. (drinken)
3 's Nachts ... ik bij hen slapen. (blijven)
4 Vandaag... ik een brief van mijn familie. (krijgen)
5 Zondag... we thuis. (zijn)
6 Ik... tv (kijken), de kat ... op mijn schoot. (liggen)
7 Mijn vriendin ... een boek. (lezen)
8 Ze ... ook een paar brieven. (schrijven)
9 Ali... vorige maand een tweedehands fiets. (kopen)
10 Toen hij de eerste keer ... fietsen, ... hij er gelijk weer van af. (gaan,
vallen)
II We... te kijken en ... hem weer op zijn fiets. (staan, helpen)
12 Hij... zich geen pijn gedaan. (hebben)
13 We... wel een beetje om hem lachen. (moeten)
14 Maar na een uurtje ... hij het! (kunnen)
. De regelmatige werkwoorden krijgen -de(n) of -tern) achter de starn: leer-
de(n), rookte(n).
67
209249039.001.png
Zgłoś jeśli naruszono regulamin